Dutch/Lesson 5A
Beginner level | Intermediate level | Advanced level | |||||||||||||||||||||||||
Cycle 1 | Cycle 2 | Cycle 3 | Cycle 4 | Cycle 5 | Cycle 6 | ||||||||||||||||||||||
Main | Lesson 1 | Lesson 2 | Lesson 3 | Lesson 4 | Lesson 5 | Lesson 6 | Lesson 7 | Lesson 8 | Lesson 9 | Lesson 10 | Lesson 11 | Lesson 12 | Lesson 13 | Lesson 14 | Lesson 15 | Lesson 16 | Lesson 17 | Lesson 18 | Lesson 19 | Lesson 20 | Lesson 21 | Lesson 22 | Lesson 23 | Main | |||
Practice | Lesson 1A | Lesson 2A | Lesson 3A | Lesson 4A | Lesson 5A | Lesson 6A | Lesson 7A | Lesson 8A | Lesson 9A | Lesson 10A | Lesson 11A | Lesson 12A | Lesson 13A | Lesson 14A | Lesson 15A | Lesson 16A | Practice | ||||||||||
Examples | Vb. 1 | Vb. 2 | Vb. 3 | Vb. 4 | Vb. 5 | Vb. 6 | Vb. 7 | Vb. 8 | Vb. 9 | Vb. 10 | Vb. 11 | Vb. 12 | Vb. 13 | Vb. 14 | Vb. 15 | Vb. 16 | Examples | ||||||||||
Quiz | Quiz | ||||||||||||||||||||||||||
Main page | Introduction | Pronunciation | Vocabulary | Index | News |
Beginner level: cycle 2 |
Lesson 5A ~ Lesson 5A
Werkwoorden ~ Verbs
• A driving lesson |
• Present tense |
• Ordering drinks |
Autorijles
[edit | edit source]
Mevrouw Steenstra neemt autorijles.
Ze gaan allebei zitten in de lesauto.
|
Vocabulary | ||
---|---|---|
de autorijles | driving lesson | |
instappen | to step in, get in | |
de linkerkant | left side | |
de rechterkant | right side | |
rechtsaf | to the right (turning) | |
linksaf | to the left (turning) | |
het stoplicht | traffic light, robot | |
de rijbaan | lane (of road) | |
rechtuit | straight, straight on | |
volgend | next | |
hard | hard, fast (in driving) | |
zakken | to sink, subside, flunk an exam | |
slagen | succeed, pass an exam | |
het examen | exam, final test |
- Mrs. Steenstra is taking driving lessons.
- Instructor: Good morning, Mrs Steenstra, how are things going?
- Mrs Steenstra: Fine, thanks. Can I get in?
- Instructor: Yes, do go to the left side. But, please, watch out for traffic!
- Mrs Steenstra: Will do.
They both sit down in the instructional vehicle.
- Instructor: First you should check the mirrors. Can you see everything?
- Mrs Steenstra:Oh, yes, I should do that first
- Instructor: Well, now you drive to that traffic light at the end of the street and u take the left lane.
- Mrs Steenstra: Should I turn left there?
- Instructor: Yes and after that take the second street on your right.
- Mrs Steenstra: Oh, that is Oak Lane?
- Instructor: Exactly and then you go straight for a while until the next traffic light, but not too fast. You're only allowed 50 km/h there.
- Mrs Steenstra: They all go much faster there.
- Instructor: Well yes, but if you do that too, you'll flunk the exam.
- Mrs Steenstra: Then I won't do it. I'd rather pass.
Notice that if speaking in generalities je can be used as an impersonal subject: je mag daar maar 50, even though the conversation uses 'u' otherwise.
Fill-in-the-blank 5A-1-F
[edit | edit source]Put these words in the right sentence:
- fuut, neemt, vertellen, boekhouding, prettig
- woordenschat, tandenborstel, rechterhand, voorkomen, collega
- Standish vindt de _____ aan de linkerkant
- Hij wil mij niets _____ over dat nieuwe meisje
- Jij _____ altijd melk en suiker in je thee.
- Heb je al een grote ____?
- In het water zag hij een eend en een ____.
- Je moet ____ dat je te dik wordt.
- Mevrouw Koopman was een ____ van mevrouw Nieman.
- In een hotel heb je een ____ nodig.
- Het hotel is in de tweede straat aan je ____.
- ____ met u kennis te maken, mevrouw Nieman!
Present tense
[edit | edit source]Put the [verb] in the present tense and in the right place. Don't forget what you learned in Lesson 3 about inversion.
- hij de televisie niet aanzetten. [kunnen]
- u waar Jan is? [weten]
- de beide heren samen naar het werk. [rijden]
- waarom jij geen voebal? [spelen]
- zij altijd op zondag met haar ouders naar de kerk . [gaan]
- daarom we meestal geen tv. [kijken]
- ik een kopje thee? [mogen]
- de onderzoeker de opbrengst van de zonnecel [meten]
- jullie hier hartelijk welkom [zijn]
- zij 's morgens graag even haar krantje [lezen]
- Hij kan de televisie niet aanzetten.
- Weet u waar Jan is?
- De beide heren rijden samen naar het werk.
- Waarom speel jij geen voebal?
- Zij gaat altijd op zondag met haar ouders naar de kerk.
- Daarom kijken we meestal geen tv.
- Mag ik een kopje thee?
- De onderzoeker meet de opbrengst van de zonnecel.
- Jullie zijn hier hartelijk welkom
- Zij leest 's morgens graag even haar krantje.
Revisit the pronouns
[edit | edit source]Remember the personal pronouns we saw in Lesson 1. Here is an exercise to put them into practice.
In these sentences flip around the subject and the object, adjusting the verb form, e.g:
- Ik zie hem --> Hij ziet mij.
- Ik zie hen op school.
- U geeft me een hand.
- Ze kent jullie.
- We komen ze tegen
- Ziet hij je?
- Ge ontmoet ons
- U nodigt haar uit
- Brengt hij je naar huis?
- Hij geeft mij z'n motorfiets niet.
- Heeft-ie je te pakken?
- Wij verstaan haar niet
- Ze zien mij op school.
- 'K geef u een hand.
- Jullie kennen d'r.
- Ze komen ons tegen
- Zie je hem?
- We ontmoeten u
- Zij nodigt u uit
- Breng jij 'm naar huis?
- Ik geeft hem m'n motorfiets niet.
- Heb je 'm te pakken?
- Zij verstaan ons niet
Quiz
[edit | edit source]
Vocabulary
[edit | edit source]Visit the Drinks page and memorize the vocabulary related to drinks and ordering drinks, including the conversation.
Fill-in-the-blank 5A-2-F
[edit | edit source]- Zij had ____ besteld
- Hij kwam terug met ____
- Melk is een witte ____
- Koffie is een ____ drank.
- Mevrouw Steenstra wil aan de ____ van de auto instappen.
- De instructeur zegt: Pas op voor het ____
- Mevrouw Steenstra wil niet ____ voor haar examen.
Quizlet
[edit | edit source]The vocabulary of this lesson, including the drinks page can be practiced at Quizlet (35 terms)
Progress made
[edit | edit source]Cumulative count
- Cycle 1: 579 terms
- Cycle 2
- L5: 25
- L5A: 35
- Grand total 639 terms